Beleid én klinisch werk: en-en in plaats van of-of

De afgelopen maanden interviewde ik in opdracht van de NVO orthopedagogen die een diversiteit aan functies en taken uitvoeren. Ik voerde uitgebreide gesprekken met hen over het vak, de taken die ze uitvoeren, hoe ze zich daarbinnen ontwikkelen, hoe ze hun vakkennis bijhouden, welke waarde ‘orthopedagoog-zijn’ voor hen heeft en wat ze de kern van hun vak beschouwen. Dit soort gesprekken voer ik graag. Telkens weer geniet ik van de gedrevenheid en de kunde waarmee deze vakgenoten over hun werk en het vak praten.

Veel van hen beschouwen het 1-op-1 contact met cliënten, individuele diagnostiek en behandeling, als het hart van hun vak. Het draait voor hen om contact, mensen verder helpen, zelfredzamer te maken en meer kwaliteit van leven bieden. Tegelijkertijd maakt deze focus op het individuele, klinisch werk orthopedagogen (en ook andere professionals binnen het sociaal domein) publiekelijk nogal onzichtbaar. We roeren ons niet in het maatschappelijk debat rond relevante thema’s, oefenen weinig invloed uit op het gemeentelijk beleid en ook werkgevers geven aan hun inhoudelijke vakmensen veel te weinig te horen. En ik ben niet de eerste dit dit signaleert.

Wat me zo verwonderde in deze gesprekken, en ook als ik met sociaal werkers spreek, hoe ongewoon het combineren is van individueel werken met cliënten met andersoortige taken en rollen als onderzoek, trainen, coachen of beleidswerk. Heel en af toe kom ik een orthopedagoog tegen die onderzoek doet of een sociaal werker die ook trainingen geeft. Maar dat zijn de uitzonderingen. In onze sector overheerst het denken in ‘of-of’: je werkt óf met cliënten, óf je gaat een andere stap maken richting beleid, training, coaching, management of onderzoek.

Daarbij lijkt de beleving dat dit een stap omhoog of verder is in de loopbaan. Eindelijk mag het contact met cliënten losgelaten worden voor mooier, belangrijker of interessanter werk. Of beleid en onderzoek worden gezien als saai en gaan werken in een ‘ivoren toren’. Die connotaties wringen volgens mij. Onze vakbroeder en-zusters in de gezondheidszorg hebben hier hele andere beelden bij. Voor veel artsen en verpleegkundigen is patiëntenzorg het hoogste goed, en als ze al een andere rol of taak op zich nemen blijven ze het contact met patiënten vasthouden. Ook als ze hoogleraar of bestuurder worden. Vaak richten ze zich dan op de meest complexe casus en op supervisie van jongere collega’s in casuïstiek. En ze zien de mogelijkheid beleid, leidinggeven en onderzoek heel direct te verbinden aan de dagelijkse uitvoeringspraktijk.

Ik gun het onszelf dat beleid, trainingen en onderzoek meer gemaakt en uitgevoerd wordt door professionals met nog één been in het directe contact met cliënten. Wat zou het er meer praktijkgericht en toepasbaar van worden! Meer in directe relevantie met en voor het werk dat duizenden professionals dagelijks uitvoeren en minder ‘hoog over’. De puzzel blijft hoe dit voor elkaar te krijgen, hoe gaan we deze combinatie aantrekkelijker maken?